...

Kraamzorg mag geen kopzorgen baren

babyKraamzorg mag geen kopzorgen baren

In een voorstel van resolutie vraagt de meerderheid aan de Vlaamse Regering om werk te maken van een uitbouw van de postnatale zorg thuis. In 1960 verbleven moeders na hun bevalling gemiddeld tien dagen in de kraamkliniek, in 2014 nog maar vier dagen. Een verkort verblijf in de kraamkliniek hoeft op zich geen problemen te geven. Op voorwaarde dat de postnatale zorg thuis verzekerd is. “Minder kraamzorg in de kliniek vergt meer kraamzorg thuis. En daar knelt nog vaak het schoentje”, zeggen Vlaams volksvertegenwoordiger Peter Persyn, Danielle Godderis-T’Jonck en Caroline Croo.

Iedereen herinnert zich hoe de Britse kroonprinses Kate Middleton amper 12 uur na haar bevalling met haar baby stond te blinken op de trappen van de materniteit en nog diezelfde dag naar huis ging. Natuurlijk hebben maar weinig mama’s thuis een leger van kindermeisjes klaarstaan. Niettemin typeert Kate’s ‘blitz’-bevalling een globale trend: de gemiddelde verblijfsduur van moeder en baby in de kraamkliniek, de zogenaamde ‘ligduur’, neemt overal ter wereld af.

In lijn met deze trend kondigde federaal minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid Maggie De Block in 2015 aan het verblijf in de kraamkliniek na een normale bevalling te verminderen -of beter gezegd de financiering ervan- tot maximum 4,1 dagen.

Van een grote droom naar een klein drama
Vele materniteiten anticipeerden op de aangekondigde maatregel door moeders en baby’s reeds na drie dagen naar huis te sturen. De thuissituatie bleek hier niet overal klaar voor. Zo is het aanbod aan kraamzorg erg versnipperd en sterk verschillend per regio. De samenwerking tussen het ziekenhuis en de vroedvrouw thuis loopt ook niet overal van een leien dakje. Ook blijken vele ouders niet of te laat op de hoogte van de mogelijkheden van thuiskraamzorg.

Het Belgische Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) deed reeds in 2014 concrete aanbevelingen voor de reorganisatie van kraamzorg in België, gebaseerd op ervaringen in onze buurlanden, een literatuurstudie en gesprekken met ouders en zorgverleners. Het KCE stelt voor om de kraamzorg in te bedden in een multidisciplinair zorgtraject met de ambulante vroedvrouw in een centrale rol.

Eind februari 2016 gingen, in uitvoering van het rapport van het KCE, zeven door Maggie De Block geselecteerde proefprojecten ‘verkorte ligduur’ van start. Over een periode van twee jaar zullen vooral de praktische invoering van de versnelde overgang naar de thuisomgeving en de financiële modaliteiten van de multidisciplinaire samenwerking uitgetest worden.

Een Vlaamse resolutie kraamzorg
In hun voorstel van resolutie vragen Vlaams volksvertegenwoordigers Peter Persyn, Danielle Godderis-T’Jonck en Caroline Croo aan de Vlaamse Regering om, in afwachting van de resultaten van de proefprojecten, alvast dringend werk te maken van een aantal reeds gekende knelpunten waar de Vlaamse Regering zelf iets aan kan doen.

“We hoeven geen twee jaar te wachten op de uitkomsten van de proefprojecten om nu reeds één en ander voor te bereiden en te stroomlijnen”, zegt hoofdindiener van de resolutie, Vlaams volksvertegenwoordiger Peter Persyn. “De ambulante vroedvrouw krijgt sowieso een centrale en coördinerende rol in de thuiskraamzorg. De continuïteit en de permanentie van hun medische zorg thuis moet verzekerd worden, en dit 7 dagen op 7 en 24 op 24. Dit vereist niet alleen een degelijke ondersteuning en correcte financiering van de vroedvrouwen maar ook van de vroedvrouwenkringen, naar analogie met de huisartsen. De bevoegdheid voor de kringen ligt sinds 2014 bij Vlaams minister van Welzijn Jo Vandeurzen.”

Naast de vroedvrouw speelt de kraamverzorgende een belangrijke rol in de postnatale zorg. Deze gespecialiseerde verzorgenden dienen een specifieke opleiding te krijgen om de moeder en haar kind te ondersteunen met de niet-medische zorg. Daarenboven hebben zij een signaalfunctie en dienen ze alarmtekens te herkennen en aan de vrouwvrouw of huisarts te signaleren. Tot slot is er nood aan een gecoördineerde samenwerking tussen alle betrokken actoren (gynaecoloog, arts, vroedvrouwen,…) zodat de moeder en haar kind ten alle tijden aanspraak kunnen maken op de goede zorgen van onze zorgverstrekkers.